vrijdag 20 mei 2011

Get your passport girl, I'm gonna show you the world



Waar ben je zonder fiets?
Nergens, toch. Tenzij je een tamme ezel hebt of een pappie die je overal naartoe wil brengen in de Beamer, is je fiets het trouwste vervoersmiddel dat je hebt. En dan nog: ezels poepen altijd op de verkeerde momenten op het fietspad (als je pech hebt doet je vader dat ook) en in een fiets hoef je geen hooi of benzine te stoppen. Je traint je immer in beweging zijnde beenspieren en haalt ook nog eens een frisse neus. Geen trobi's voor milieu, geen gezeik met parkeergarages of dure treinkaartjes die nooit gecontroleerd worden. 
Denk eens aan waar je fiets je allemaal naartoe heeft gebracht. Dat ene bankje in het bos, die route die je fietste om je loverlover 'toevallig' tegen te komen, nachtelijke ritjes over de verlaten Autobahn of gewoon op een goeie dag met een zonnetje (en wind mee!) naar de stad.
Wie hebben er allemaal achterop gezeten? Herinner je je de kietel-vingers van de vriendin die je gegarandeerd de bosjes in wou laten donderen (no homo), en de armen om je middel van je kleine zusje die bang was om van de fiets te vallen? De keren dat jij achterop je eigen fiets zat omdat je last had van je been, of de keren dat je 'te moe' was om te fietsen en voor straf tegen de warme rug van een stoere jongen moest zitten... Wat een straf.
En dan de ruzies, wanneer je fiets je niet zo trouw was. Opeens kwijt in een grote massa tweewielers op het station terwijl je écht weg moet. Als ik mn fiets dan weer vind wil ik hem echt een trap geven, niet omdat ik boos ben, maar zoooo ongerust (m'n fiets maakt mama-praat in me los)! De keer dat je lekker bent wezen shoppen in de stad en met 3 kilo tassen bij je fiets aankomt, om de achterband slap en leeg aan te treffen. Tjongejonge, en die fiets maar doen alsof het niet aan hem ligt. Alsof er om elke hoek een legertje kleuters staat met punaises om je band lek te prikken! (Helaas wel though)
En zeg eerlijk: hoevaak ben je als kind gevallen omdat je zo nodig van dat heuveltje af moest racen? En hoeveel kilo heb je proberen mee te zeulen op je fiets, op alle mogelijke plekken vastgebonden aan je voertuig? Hij kent al je manieren, schaamtes en blunders.
Je fiets is er altijd voor je: ik heb nog nooit een perfecte fiets gezien. Hoe vaak hij ook omvalt, een nachtje buiten blijft staan, in de regen zit, hoe vaak je er tegen trapt: hij buigt een beetje of ontvangt een paar krasjes, vormt een slag in je wiel of laat je trapper scheef staan. Maar hij doet het altijd nog.
De verschillende snelheden die je hebt gefietst: je alledaagse schooltempo (dit kan heel hard zijn als je elke dag te laat opstaat, of heel langzaam als je zo'n vreselijk ochtendmens bent), raketsnelheid als je voor het donker thuis moet zijn en je pas net op je fiets stapt als de straatlantarens aangaan, of heel langzaam omdat je met iemand praat die naast je loopt.
Hoe vaak heb je je fiets gebruikt als hangobject? De keren dat je op je fiets bent teruggevallen als je jezelf geen houding wist te geven, met de remmen of het stuur hebt geklooid, noem maar op. De stalen constructie houdt niet alleen je achterwerk overeind, maar ook je zelfvertrouwen.
Koester je fiets. Voor iets dat altijd doet wat je wil, en op wie je nooit echt boos kan worden als 'ie dat een keertje niet doet.

woensdag 11 mei 2011

Proloog


Een zacht briesje waaide door de bomen, een waterig zonnetje probeerde door de wolken heen te breken. Het was begin april, bewolkt, maar warm voor de tijd van het jaar. Overal waar je keek zag je bloemetjes de grond uit komen, lammetjes door de weiden huppelen, verliefde stelletjes en bloesem aan de bomen.
In één van die bomen broedde een duif op haar eieren. Gedurende een paar maanden had ze haar eieren bewaakt met haar leven, had naderende vogels weggejaagd, had in de vingers gepikt van nieuwsgierige jongetjes, en nog steeds wachtte ze geduldig, ze had geen haast, maar toch verlangde ze wel naar het eerste gekraak van het eerste kuiken in het eerste ei. De wolken schoven uit elkaar, en de zon kreeg nu de kans om het land te verwarmen. De duif zag een eend met haar kuikens in het meertje zwemmen, zag koeien met kalfjes en vroeg zich af wanneer zij die kans kreeg, om iets op te voeden, iets van zichzelf.
Op dat moment hoorde ze een krak. Ze besloot niet al te veel te hopen, het zou immers ook een takje kunnen zijn. Toen klonk er nog een krak, veel duidelijker en harder. De duif stond op van haar eieren en keek. In één van de eieren zat een scheur, en een klein, wit snaveltje probeerde zich uit de schaal te wurmen. De moederduif keek liefdevol toe hoe haar eerste kuiken uit het ei kroop. Zijn oogjes zaten nog dicht, en terwijl het kuiken probeerde te staan viel hij tegen een ei aan, dat plotseling ook begon te kraken.
In een mum van tijd stond de trotse duif tussen haar nieuwe kinderen, die allemaal piepten van de honger. De duif vloog naar de grond, pakte een insect en gooide het in één van de hongerige bekken. Dat herhaalde ze, en herhaalde ze opnieuw.
Na een paar maanden, en héél veel voeren, waren de kuikens flink gegroeid. Hun zwarte kraaloogjes hadden de wereld in de boom ontdekt, hun roze huid had witte veren gekregen. De dapperste kleine duif zag zijn moeder de boom uit vliegen, en probeerde haar achterna te vliegen. Dit lukte niet in één keer, maar na een paar keer vloog het duifje onwennig door de lucht. De andere duifjes volgden zijn voorbeeld, en na een uurtje vloog de hele familie blij rond de boom. Behalve één duifje. Ze was klein, was niet zo gulzig als haar broertjes en zusjes, en zag er erg tegenop om te vliegen.
Maar op een avond, een paar dagen later, had ze honger. Ze was te laat met het eten pakken dat haar moeder mee had genomen, dat hadden haar broers en zussen al gedaan. Ze stond op haar kleine pootjes, en over de rand van het nest. De boom was hoog, maar haar honger won het van haar angst. Ze spreidde haar vleugels en wipte van de tak af.
Voor een momentje dacht ze dat ze kon vliegen. Dat ze echt niet anders was dan de rest, dat het haar lukte, dat ze net zo goed was als de rest van de familie. Na een paar seconden lag ze op de grond.
Haar glorie was van korte duur geweest. Ze stortte al snel naar beneden, en nu lag ze hier, niet wetend hoe ze weer naar boven moest vliegen. Ze piepte van honger, en misschien van angst. Van wanhoop. Ze wist het niet. Maar ze werd wel gehoord.
Op een paar meter afstand stond een kleine duif, misschien iets groter dan zij was. Langzaam hupte hij naar haar toe, en keek naar het kleine duifje dat hulpeloos onder de boom zat. Dat duifje keek hongerig naar de pas gevangen regenworm in zijn bek. Handig hapte hij de worm in twee stukken, at zelf het ene stuk en gaf het andere stukje aan haar.
Vanaf dat moment waren ze onafscheidelijk.